Orgels

Gebroeders C.B. en P.J. Adema, Leeuwarden/Amsterdam

« Terug naar Orgels

In 1855 begonnen de broers Carolus Borromeus (1824-1905) en Petrus Josephus (1828-1919) Adema een nieuwe orgelmakerij. Het bedrijf vestigde zich aan de Grote Hoogstraat in Leeuwarden. Hun opleiding hadden zij genoten bij verschillende andere orgelbouwers: Carolus leerde het vak bij Van Dam in Leeuwarden en later bij de firma. Bätz te Utrecht. Petrus werkte eerst bij Willem Hardorff in Leeuwarden en later bij (vermoedelijk François Bernard) Loret. De binding met Hardorff is altijd hecht gebleven. De bouwwijze van de grootste orgels van Hardorff vertoont veel overeenkomst met het werk van de Adema's. De orgelkasten werden meestal vervaardigd door hun broer Epko, die in Franeker woonde. Een jongere broer, Johannes Romanus (1834-1862) werkte de laatste jaren van zijn korte leven eveneens in de orgelmakerij. Een andere broer, Adrianus (1825-1870) was bouwkundige. Heel dit geslacht van Adema's bouwde mee aan de orgels van de eerste dertig, veertig jaar.

Deze orgels waren alle van solide makelij, waarbij de klassieke elementen van de oude Hollandse school nog de overhand hebben. Toch zijn de zuidelijke elementen, zoals de beide Adema's die in hun leertijd waren tegengekomen in de werkplaatsen van Loret en Van Peteghem, al aanwezig. Dit gaf hun instrumenten een geheel eigen karakter.
Een belangrijk verandering treedt op als een nieuw contact de Adema's naar Amsterdam drijft. In de Mozes en Aäronkerk moet een groot nieuw orgel komen. Het kerkbestuur is met het oog op die opdracht benaderd door een orgelliefhebber. Dat blijkt de Franse consul Charles-Marie Philbert te zijn. Hij raadt het kerkbestuur aan een orgel te laten maken. volgens de nieuwste inzichten zoals die in Frankrijk worden toegepast. Hij doelt daarmee op het werk van Aristide Cavaillé-Coll, die hij in bedekte termen ook voor de bouw aanbeveelt. 
Hij bezocht tal van orgels en werkplaatsen van de laatste jaren en vond tenslotte bij de Adema's in Leeuwarden wat hij zocht: mensen die oog èn oor hadden voor de ontwikkeling die de orgelbouw in andere landen reeds had doorgemaakt en waarvan zij in België de eerste proeven hadden gezien, gehoord en helpen bouwen, en die daarbij een vakmanschap bezaten, dat een ambachtelijke soliditeit waarborgde. 

Als gevolg van deze opdracht wordt in 1868 een werkplaats in Amsterdam gesticht. Uit etiketten in de windladen van het orgel van de Mozes en Aäronkerk blijkt dat deze laden nog op de werkplaats in Leeuwarden zijn gemaakt. Met artistieke begeleiding van Philbert ontstond aldus een instrument, dat volgens Franse principes werd vervaardigd. De speeltafel ademt de geest van Cavaillé-Coll, compleet met combinatietreden, die het registreren volgens de destijds gehuldigde opvattingen zouden vergemakkelijken. Ook bezit het instrument barkermachines, hier voor het eerst in Nederland toegepast. De intonatie werd gedeeltelijk door Philbert zelf verzorgd. Op 30 april 1871 speelde Alphonse Mailly, orgelleraar aan het conservatorium te Brussel het inwijdingsconcert. 

Met zijn 44 register op drie klavieren en pedaal, zijn barkermachine voor het hoofdmanuaal trots achter glasdeurtjes opgesteld, zijn vrijstaande speeltafel, gedifferentieerde winddrukken, overblazende registers en het violenkoor op het tweede manuaal, was het een instrument volgens internationale normen. Een noviteit in het land.
Bij de orgels die volgden bleef de invloed van het Mozes-orgel merkbaar. Vanaf die tijd is er sprake van een nieuwe periode in het werk van de Adema's, die sterk onder internationale, vooral Franse invloed staat. Ook de kleinere orgels dragen deze kenmerken. 
In de hervormde kerken van Ferwerd (1872) en Oudkarspel (1874, helaas verbrand in 1969) is weliswaar een klassieke klaviatuur aan de zijkant aangebracht in plaats van een vrijstaande speeltafel (een logische consequentie bij een hervormde opdrachtgever), maar veel andere elementen zijn toch van het voorbeeld van het Mozes en Aäron-orgel afgeleid. Het orgel in de Oud-Katholieke Kerk van Egmond aan Zee (1873) is helaas in 1952 te sterk verbouwd om representatief genoemd te kunnen worden, maar het orgel van Valkkoog (Hervormde Kerk, 1871) is een sprekend voorbeeld. De registers van dit eenklaviers orgel zijn op drie verschillende windladen geplaatst, die, elk met een trede kunnen worden afgesloten. Zodoende kan men een groep registers al voor een bepaald moment in het spel voorbereiden, waarna ze door bediening van de voettrede kunnen worden ingeschakeld. Dat is dan een vertaling naar een kleinere schaal van een principe, dat in het orgel van de Mozes en Aäronkerk op alle klavieren en het pedaal was toegepast. Ook elementen als overblazende fluiten en een violenkoor zijn in sterk gereduceerde vorm, maar binnen dit kader heel expressief, opgenomen in de dispositie.

In 1877 worden de werkplaatsen officieel gescheiden en zijn er dus twee firma's Adema: Leeuwarden en Amsterdam.

Orgels van deze maker op plaatsnaam